Wat trailrunning zo leuk maakt? Dag asfalt en drukte, hallo natuur en stilte!
Adèle Peters (42): ‘Trailrunnen is onverhard lopen, de rust opzoeken. In Nederland loop je vaak van bos naar bos. Ligt er dan een stukje asfalt tussen, vind ik dat prima. Ik begon met trailrunning om mijn conditie te verbeteren. We gingen ‘s zomers met een groep de bergen in en ik wilde niet achterblijven. Daarna deed ik niks meer en kon ik in april opnieuw beginnen. Nu loop ik tot negen uur per week en doe ik daarnaast krachttraining en body balance. Bij meer dan tien uur per week lopen, raak ik overbelast. Meestal doe ik twee trainingen van 15 kilometer en één van 30 à 40 kilometer. Ga ik in Limburg vijf uur de heuvels in. Tijdens een lange heuvel-duurloop ben je zo twee uur aan het wandelen. Ik loop met lichtgewicht wandelstokken. Bergop haal je daar veel kracht uit. Bergaf houd je ze in de hand en ga je kamikaze naar beneden! Ook heb ik een trailrunning rugzak aangeschaft en speciale schoenen. Een jaar of acht geleden had ik die nog niet. Ik snapte maar niet dat al die anderen bleven staan, terwijl ik steeds weggleed! De bergen zijn mijn favoriet. Vorig jaar liep ik in Zwitserland voor het eerst een echt lange loop: de Eiger Ultra Trail. Ik dacht: ik ga gewoon voor de 100. Daarvoor had ik één keer een 50 kilometer gedaan. Je moet het niet moeilijker maken dan het is; de Eiger is een halve wandeltocht. Ik deed er 21 uur over. In april liep ik de Madeira Ultra Trail: 115 kilometer en iets technischer. Steil klimmen, steil dalen. Dat mijn lichaam dat aankan! Zo bijzonder. Volgend jaar wil ik 120 kilometer lopen met meer hoogtemeters. Ik vind het leuk om een halfjaar ergens naartoe te werken. Vooral in het afdalen kan ik nog veel leren van de Zwitsers en Oostenrijkers. Terugkijkend had ik in het begin rustiger moeten
opbouwen. Je hoeft niet ultra te lopen om een ultra te lopen. Het komt aan op doorzettingsvermogen. Op Madeira werd ik tweede in mijn klasse, ik deed er 26 uur over. Niet slecht voor iemand die altijd onvoldoendes haalde voor gym.’
Susanne Ulrich (25, links): ‘In 2013 begon ik met survival running. Toen ik merkte dat ik looptraining tekort kwam, ben ik gaan hardlopen. Wedstrijden op asfalt van 5 à 8 kilometer. Mijn eerste trail rende ik eind januari; de X-Trail des Ardennes. Liep ik 7,5 kilometer door de Luxemburgse sneeuw en een beek. Door het water rennen was spannend, maar supervet! De week erop eed ik met Kim de Hivernal Trail. Eerst dacht ik: dit gaat best goed. Maar toen kwam ‘De Trap’ en ging ik een beetje kapot: 508 treden omhoog. Last van mijn kuiten! Ik had geen hoogtemeters getraind. Maar het afdalen van mountainbikepaden, de sneeuw om je heen… Het was zo leuk. In augustus hoop ik de Trail de Fantômes te hebben gedaan. Die heeft ook een waterpassage en wilde ik altijd al graag een keer lopen. Hardlopen vond ik altijd vreselijk, omdat ik het op de weg deed. De omgeving is onverhard veel mooier. Kleine paadjes door het bos. Je hoeft niet te stoppen voor een stoplicht. Nu kom ik echt tot rust.’
Kim Hemmes (32): ‘Drie jaar geleden kwam ik terecht bij het survivallen. Ik voelde me vaak lomp en vond het rennen zwaar. Via Arnhem Loopt ging ik hardlopen, alleen verveelde ik me op de weg al na 7,5 kilometer. Op asfalt denk ik steeds: hoe lang moet ik nog? Onverhard is gewoon genieten. Eén keer stak er een hert vlak voor mijn neus over! Susanne vroeg me mee naar Hivernal Trail. Na nog geen vijf minuten, zei ik: o jee, waar zijn we aan begonnen? Hivernal was leerzaam; een trail moet je doseren, zodat je na 18 kilometer ook nog naar boven kunt. Wij strompelden halverwege die trap al. Het fenomeen ‘geen bekers’ was ook nieuw voor ons. Stonden we met onze handen water te scheppen. Inmiddels ben ik trailverslaafd. De Posbank, Zuid-Limburg, de duinen: er is zoveel moois. Het buitenland is nieuw voor me, maar op 4 oktober loop ik de Trail du Barrage, 22 kilometer in de Ardennen. Voor ultratrails heb ik geen geduld. Een meer- daagse trail ooit. Dat lijkt me wel wat.’
Dennis Riebeek (38): ‘Tweeënhalf jaar geleden liep ik voor het eerst een halve marathon in La Roche, de Ardennen. Het was mijn kennismaking met trailrunning. Op het moment dat we startten, begon het te regenen. Ik vond dat zo gaaf! Naar boven was zwaar, naar beneden te gek! Ik had er meteen een klik mee. Het mooie van lopen in de natuur is dat je in een flow terechtkomt. Asfaltlopers zijn vaak een ander type atleet, gefocust op snel snel snel. Trailrunning is niet zo competitief, er is veel saamhorigheid. Ultratrails lopen kost wel veel tijd. Naar de Veluwe rijden, naar België… Het is een kwestie van goed plannen. Bij droog weer kun je prima op wegschoenen het bos in. Als het regent, heb je op trailschoenen betere grip. Die hebben meer ribbels. Zeker in de bergen kunnen je benen wel wat ondersteuning gebruiken. Vooral na het rennen draag ik compressiekleding om het herstel te bevorderen. Om te kijken hoe lang ik écht kan lopen, werkte ik dit jaar toe naar Verbier Saint-Bernard, de Traversée: 61 kilometer, 4.000 Zwitserse hoogtemeters. Ik ben begonnen met krachttraining en ben meer op lage intensiteit gaan trainen. Hardlopen werd ineens buiten spelen. Over de Traversée deed ik bijna 13 uur. Het moment dat ik over mijn schouder keek en de Mont Blanc boven het bergmassief zag uitsteken, was overweldigend. In augustus hoop ik de Trail des Fantômes gelopen te hebben, de 75 kilometer. De Ice Trail Tarentaise in Val-d’Isère zou ik nog willen doen. Lopen in Amerika, het Lake District, de Dolomieten. Gewoon ergens door de natuur sjokken. Soms is het heerlijk in je eentje onderweg te zijn. Mijn tip: laat die prestatiedwang los. Doe wat je kunt en net iets meer. Ik kan het niet beter uitleggen. Loop je in een gigantische regenbui in een park in Zaltbommel, breekt daarna de zon door! Dat moet je meemaken. Dat hoeft dus niet op een berg, dat kan ook op een schelpenpaadje om de hoek.’